Tagarchief: Maxim Februari

Een levende dode is niet hetzelfde als een zombie: toegepaste filmanalyse

Een zombie is een gore vleeseter en een levende dode is een daglichtgevoelige knoflookhater zonder spiegelbeeld. Dat is niet hetzelfde, en dit ben ik te weten gekomen—met dank aan Maxim Februari voor de leestip in NRC Handelsblad, 24 juni ’13—door een fijn artikel van Tom Whipple in Intelligent Life Magazine, waarin trouwens veel meer wetenswaardigs te lezen is. (Zoals: het woord algoritme is afgeleid van de naam van een negende-eeuwse Perzische wiskundige, Mohammed ibn Moesa al-Chwarizmi–zie afbeelding.)

https://i0.wp.com/upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/9/93/Abu_Abdullah_Muhammad_bin_Musa_al-Khwarizmi_edit.png

Whipple heeft voor zijn stuk gesproken met Nick Meaney, die een dikbelegde boterham verdient door in opdracht van Hollywood-bobo’s evidence-based voorspellingen te doen over het kassucces van voorgenomen speelfilmprojecten. Hij doet dit met behulp van algoritmes die gevoed worden uit een grote database vol gegevens over eerder gemaakte films. Kwamen er levende doden in voor? Of zombies? Zo ja, hoeveel minuten in beeld? Welke eigenschappen heeft de protagonist(e)? Heeft hij/zij een sidekick/tegenspeler/aanbidder? Is er een bad guy, en is die door-en-door bad of zitten er ook sympathieke kantjes aan? Welke sterren deden er mee? (Verrassend weetje: er zijn onder de mannelijke sterren momenteel slechts drie Grote Namen die echt verschil maken.) En, cruciaal in deze database: welk bedrag heeft de kaartverkoop opgeleverd? (Nog een weetje: er is een superberoemde actrice die op dit moment tegen alle verwachtingen in het getal in die opbrengstkolom laat kelderen. “Je kunt haar beter betalen om niet mee te spelen.” De naam van de actrice wordt niet onthuld, begrijpelijkerwijs.)

Toegepaste filmanalyse! Een beoordelingscommissie van NWO zou kwijlen van genot bij de valorisatieparagraaf van een aanvraag voor een “meten-is-weten”-onderzoek als dat van Meaney. Maar Meaney redt zich prima zonder overheidssteun. Resultaten uit het verleden bieden, gezien het kennelijke animo in Hollywood voor Meaneys adviezen, aan garanties grenzende prognoses over de toekomst.

Je zou denken dat dit conventionele formule-cinema oplevert, en dat is natuurlijk ook zo. De succesfactoren die Meaney ontfutselt aan de mainstream-cinema (en die hij om begrijpelijke redenen niet openbaar maakt aan anderen dan zijn cliënten), worden mede dankzij zijn inspanningen eindeloos gerecycled; hetzelfde gebeurt met televisieformules die ervoor zorgen dat wij eindeloos kunnen kijken naar boeren die vrouwen zoeken, talentjes die idool willen worden, en idolen die in zwembaden springen of dansen op ijs.

Maar ook in sectoren waar kijk- of verkoopcijfers niet doorslaggevend zijn, en waar intellectuele of artistieke autonomie heerst, bedienen kunstenaars zich van eerder bedachte uitdrukkingsvormen. Zelfs de meest autonome schilder, dichter, romanschrijver, arthouse-regisseur, choreograaf of theatermaker houdt zich tot op zekere hoogte aan wetmatigheden die van kracht zijn in het genre dat hij beoefent. En heus niet alleen onder druk van financiers of intermediairen zoals uitgevers, producenten, theaterprogrammeurs, galeriehouders, museumconservatoren, sponsoren.

Op beide terreinen—het commerciële amusement en de autonome kunstsectoren—zijn trouwens de middelpuntvliedende gevallen het meest interessant: waar worden grenzen overschreden? Hoe wordt gespeeld met bestaande formules, gemorreld aan genreconventies en gezondigd tegen wetmatigheden? Onder “autonomen” kan dat laatste trouwens een wetmatigheid op zichzelf zijn—een kunstenaar hoort immers vernieuwend te zijn… Misschien zou Meaney in zijn hart liever dat soort processen onderzoeken. Zulk onderzoek kan echter niet gemakkelijk een beroep doen op private financiering. Aankloppen bij NWO dan maar, met dit Prachtige Idee voor Belangrijk Geesteswetenschappelijk Onderzoek? “Mevrouw de onderzoekster, het is me niet goed duidelijk hoe deze kennis economisch benut zou kunnen worden.”

Meaneys clientèle heeft geen artistieke pretenties, en Meaney zelf is een montere meten-is-weter die zichzelf en het milieu waarin hij opereert uitstekend weet te relativeren. Zie het volgende geruststellende dialoogje, gedestilleerd uit het verhaal van Whipple:

Meaney: “This isn’t about good, or bad. It is about numbers. These data represent the law of absolute numbers, the cinema-going audience. We have a process which tries to quantify them, and provide information to a client who tries to make educated decisions.”
Whipple: “Such as?”
Meaney: “I was in a meeting last week about the relative merits of zombies versus the undead.”
Whipple: “Is there a difference?”
Meaney: “The better question is, what is a grown, educated man doing in that discussion? But yes, there is a difference.”

Whipples artikel

Maxim Februari’s column