Op vrijdagmiddag 28 oktober 2016 mag ik een toneelstuk pitchen in het Trippenhuis in Amsterdam. In dit huis—gebouwd voor de zeventiende-eeuwse wapenhandelaars Louis en Hendrik Trip—zetelt de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, die deze middag organiseert i.s.m. de Akademie van Kunsten, vertegenwoordigd door Gijs Scholten van Aschat. En pitchen, dat is: een leren bal heel hard naar een catcher gooien, waarbij die bal dan in aanraking kan komen met de knuppel van een batter. Maar dan figuurlijk.
De gelegenheid: de feestelijke lancering van “Nederlands toneel—in reprise“, een website waarop 25 Nederlandse toneelteksten “volledig ontsloten” worden. Ontsluiten betekent hier vermoedelijk iets als: de speeltekst beschikbaar maken voor gebruik. Die lijst van 25 weerspiegelt de uitkomst van een enquête uit 2014. Deelnemers lieten weten welke Nederlandstalige toneelteksten—uit een longlist van honderd—in reprise moeten worden genomen. De bedenkers van In reprise willen met de website Nederlandstalige toneelstukken “die ooit volle zalen trokken en die acteurs én het publiek tot geestdrift brachten, opnieuw onder de aandacht brengen.” Dit “vanuit de overtuiging dat iedere bloeiende theatercultuur een verzameling canonieke teksten moet hebben; teksten die om de zoveel tijd door een nieuwe generatie theatermakers tegen het licht moeten worden gehouden.”
Van de ruim 23 miljoen moedertaalsprekers van het Nederlands hebben 126 mannen en 95 vrouwen meegedaan aan de enquête, en 3 mensen van onbekende sekse. Van uiteenlopende leeftijd (19 tot 82 jaar), dat dan weer wel. En allen “fervente theaterbezoekers”. Dus.
Op de eerste plaats staan drie koningsdrama’s van Shakespeare. (Don’t ask.)
Hoe het zij. De bijeenkomst in het Trippenhuis zal worden geopend met een keynote speech door een bekende theatermaker (spannend! Wie?). Daarna volgen vier pitches. De pitchers hebben de opdracht om een van de 25 stukken over het voetlicht te brengen, elk uit een afgebakende periode, en met speciale aandacht voor de kwaliteit, speelbaarheid en eventuele actuele relevantie van het betreffende stuk. Elke pitch wordt gevolgd door een scène uit het stuk, gelezen of vertolkt door acteurs. De bijeenkomst wordt besloten met een forumdiscussie over de stand en de toekomst van Nederlands toneelrepertoire op de Nederlandse podia.
Mij is gevraagd een stuk te pitchen van vóór 1600. Als ik me beperk tot de shortlist, kan ik kiezen uit de volgende kandidaten:
- Geëindigd op 7: De abele spelen (geschreven ca 1400; feitelijk vier afzonderlijke stukken: Esmoreit, Gloriant, Lanseloet van Denemerken en Vanden Winter ende vanden Somer)
- Op 9: Elckerlijc (1496)
- Op 11: Mariken van Nieumeghen (1518)
Dit ontslaat mij van de onuitvoerbare taak om het totale pre-1600 repertoire van ongeveer 800 toneelteksten in overweging te nemen.
800?
Ja, waerlijck ende heusch, nou ja, ongeveer dan. Toneeltekst opschrijven en daarna de tekst netjes bewaren of bij een uitgever aanbieden werd in de loop van de vijftiende en zestiende eeuw een rage. (En dat is nog maar een van de vele zorgvuldig bewaarde geheimen van het theaterleven in de middeleeuwen en het begin van de vroeg-moderne tijd. Een ander geheim: zie Return of the sinnekens)
Dus, ik had zo gedacht: als ik de laatste negentig seconden van mijn tien-minutenpitch nou gebruik om reclame te maken voor Lanseloet, Esmoreit, Gloriant, Somer&Winter, Elckerlijc of Mariken (welke? Ga ik nog niet verklappen. Sterker, weet ik nog niet) dan heb ik de voorafgaande acht en een halve minuut voor een flitscollege over “alles wat de samenstellers van zo’n longlist en de deelnemers aan zo’n enquête eigenlijk zouden moeten weten over het theater van vóór 1600”. Een aantal stukjes van mijn voordracht zal ik nu en dan op deze plek in ruwe vorm voorpubliceren, voor de liefhebbers.
Hierboven alvast een plaatje, van een scène uit Zand erover (1997) door Theatergroep Marot onder regie van Jacques Tersteeg en ondergetekende, naar Cornelis Everaerts Esbatement van den visscher. Op plaats 72 in de longlist geëindigd.
Wordt vervolgd.